dinsdag 18 september 2007
Irena Barbara Kalla & Bożena Czarnecka - Volwassen worden
Komende donderdag wordt een bijzondere bundel op de markt gebracht. De bundel heet 'Volwassen worden - cultuurverschijnsel en literair motief' en bevat een 15-tal bijdragen van Neerlandici over dit thema. De bijdragen zijn voornamelijk door Neerlandici van buiten onze landsgrenzen geschreven, vooral afkomstig uit Centraal Europa. De presentatie van de bundel vindt dan ook in Praag plaats.
De redacteurs hebben ervoor gekozen om de bijdragen in de bundel op alfabetische volgorde van de voornaam te presenteren. Hierdoor is er geen logische inhoudelijke opbouw in de bundel aangebracht. Die alfabetische indeling volg ik daarom ook niet in mijn bespreking.
Toeval bestaat niet! Want waarover ging de eerste bijdrage, van Adam Bzoch (met een omgekeerd dakje op de z, maar die kan ik niet vinden op mijn toetsenbord)? Over de volwassenwording van de verschillende hoofdpersonen in de Ontdekking van de Hemel, het boekgrrlsboek van de maand augustus dat zoveel mailstof heeft doen opwaaien! Achtereenvolgens komen Onno, Max, Ada en Quinten aan bod. Hun volwassenwording of de onmogelijkheid daartoe (Ada ligt immers in coma en Quinten wordt ook niet al te oud) wordt verklaard aan de hand van verschillende literaire grote werken en thema's, zoals Oedipus, Don Juan, Doornroosje, de Blechtrommel, Kafka, de Bildungsroman. Soms is het me iets te anekdotisch, maar zeker is dit een interessante bijdrage als je net de OvdH gelezen hebt.
Stijn Vanclooster analyseert een (waarschijnlijk autobiografisch) verhaal van Stijn Streuvels, De witte zandweg, over een jongetje dat een nacht wordt opgesloten op een zolder omdat hij stout is geweest. Door het raam naar buiten kijkend ziet hij mensen lopen op de zandweg die langs de boerderij loopt. Zijn gedachten bij het zien van die weg, en de mensen die erover heen lopen, symb oliseren zijn volwassenwording. Als hij van de zolder af mag, is hij een ander mens, een ‘volwassene’ geworden.
Herbert van Uffelen hangt het thema volwassen worden op aan een theorie van Jung, die stelt dat een mens niet alle en volwassen moet worden, maar ook zelfbewust (het ‘individuatieproces’, het ontwikkelen/ontdekken van het Zelf). Deze zelfbewustwording onderzoekt van Uffelen vervolgens in de Kleine Johannes van Frederik van Eeden, Rachels rokje van Charlotte Mutsaers en Naar Merelbeke van Stefan Hertmans. Van Uffelen komt daarbij tot de conclusie dat in de twee laatste werken het vooral draait om het ervaren van het individuatieproces en in van Eeden om het proces zelf.
Om hetzelfde thema draait het artikel van Jelica Novakovic-Lopusina. Gezocht wordt naar overeenkomsten tussen de adolescente hoofdpersonages uit romans daterend van het Nederland van het begin van de twintigste eeuw (Eva van Carry van Bruggen en Titaantjes/De uitvreter van Nescio) en twee daterend van het Japan van het einde van diezelfde eeuw (Dance dance dance en Sputnik sweetheart van Murakumi). Helaas is de bijdrage flinterdun met als voor de hand liggende conclusie: de overeenkomsten tussen de romans bestaat uit de waarneming dat de adolescentie een moeizame periode is, waar ook ter wereld en in welk tijdsgewricht dan ook. Wereldschokkende conclusie, toch? :-\
Judit Gera gebruikt eveneens het werk van Carry van Bruggen, het korte verhaal “Avondwandeling”, en vergelijkt dat met een ander kort verhaal, “Het meisje” van Margit Kaffka. Of althans, dat kondigt ze aan te gaan doen. Het vreemde is dat het artikel het verhaal van van Bruggen uitgebreid beschrijft, amper ingaand op het leven van van Bruggen, terwijl juist het leven en niet het werk van Kaffka beschreven wordt, waardoor het artikel wat onevenwichtig over komt. De analyse die Gera maakt, is over igens wel weer de moeite waard.
De Bildungsroman in de 19e en 20e eeuw is het onderwerp van Jaap Grave. Aan de hand van Hegel, die de ‘jonge ridders’ doet verworden tot jonge volwassenen die zich bij de bestaande orde der dingen neerleggen, al hun idealen ten spijt. Vitaliteit wordt stilstand, is het beeld dat jongeren hebben van de volwassenheid. Dit blijkt in Bildungsromans uit de 19e en 20e eeuw een vast gegeven.
Het verloren gaan van de jeugdige onschuld vormt ook het thema van de bijdrage van Phil van Schalkwyk. Waar kinderen, blank en zwart, in Zuid-Afrika nog samenspelen op de boerderij (de ‘plaas’), in het ‘kleigat’, zich amper bewust dat zij verschillen, wordt in de werken van Brink, van den Heever en Spies de volwassenwording gesymboliseerd door de bewustwording van dit verschil. Het verlangen terug naar deze onschuldige kindertijd vindt dan zijn weg in romantische beschrijvingen van de jeugd op de ‘plaas’.
De bijdrage van Adrienn Dióssi behandelt het thema van de om waarheidsgetrouw je (jeugd)herinneringen te beschrijven: al vertellend ben je continu bezig je eigen geschiedenis te herschrijven en daarmee het beeld dat je van jezelf hebt. Dit wordt narratieve identiteit genoemd. Dióssi bekijkt aan de hand van deze theorie werk van twee schrijvers: de Hongaar Esterházy en de Vlaming Hertmans, schrijvers die ik wel van naam ken maar waar ik nooit iets van las. Door haar bijdrage kreeg ik enorm veel zin boeken van beide schrijvers te gaan lezen.
Jammer genoeg is er geen verbinding aangebracht met de bijdrage van de Zuid-Afrikaan Andries Visagie. Hij beschrijft een tweetal autobiografische boeken met daarin verweven fictionele elementen van twee vrouwen die in hun jonge jeugd seksueel misbruikt zijn en de sterk negatieve invloed die dat heeft gehad op hun (met name seksuele) volwassenwording (Helen Brain en Elb ie Löttie). Het gevoel van schuld (‘ik heb dit aan mezelf te wijten’) en de onderdrukking/verhulling van hun lichamelijke ontwikkeling is in beide levens aanwezig. De boeken zijn vooral geschreven als therapie. Om met hun verleden af te kunnen gaan rekenen. Dat Visagie aan deze misbruikverwerkingsboeken de term seksuele autobiografieën geeft, vind ik een jammerlijke miskleun. Daarbij denk ik aan Anja Meulenbelt, die de ontdekking van haar eigen seksualiteit beschrijft. En niet aan boeken waarin de verwerking van misbruik, dat dan in dit geval seksueel van aard is, centraal staat.
Bozena Czarnecka bespreekt de invloed van een andere extreme jeugdervaring: de snelkookpan-manier van volwassenwording onder concentratiekamp-omstandigheden. Zij doet dit aan de hand van Kinderjaren van Jona Oberski (over een jong jongetje), Onbepaald door het lot van Imre Kertész (over een tienerjongen) en Is dit een mens van Primo Levi (over een jonge man van begin twintig). In een prettige schrijfstijl beschrijft Czarnecka de thematiek van volwassenwording onder kampomstandigheden. Jammer genoeg blijft het daar bij: deze bijdrage is vooral beschrijvend, slechts één pagina is gereserveerd aan een synthese: wat hebben de drie boeken gemeen en wat kan hieruit geconcludeerd worden over volwassen worden onder extreme omstandigheden zoals die in concentratiekampen hebben bestaan. Die synthese was iets te dun, mij bracht het weinig nieuws. Opvallend vond ik dat aan het feit dat het drie boeken zijn over (jonge) mannen, geen aandacht werd besteed. Had deze snelkookpan-volwassenwording ook plaatsgevonden als het (jonge) vrouwen waren geweest? Een tweede invalshoek waarin die vergelijking zou zijn gemaakt, zou deze bijdrage aanzienlijk kunnen hebben versterkt en minder beschrijvend, meer analyserend van aard hebben kunnen maken.
Dit genderaspect komt nadrukkelijk wel aan de orde in de bijdrage van A. Agnes Sneller. Zij vergelijkt de (lees)dagboeken van twee opgroeiende meisjes: Virginia Woolf en Anne Frank. Beiden hielden zowel een dagboek als een leesdagboek bij. Virginia Woolf vertelt daarin wel wat ze leest, maar niet wat ze ervan vindt; de teleurstelling van Sneller hierover is bijna voelbaar. Anne Frank daarentegen noteert in haar 'mooie-zinnen-boek' citaten uit de door haar gelezen werken, soms voorzien van commentaar. Daardoor is veel beter bekend wat de werken met haar deden. Ook hoe zij haar opgroeien beïnvloedden en hoe haar opgroeien invloed had op haar meningen. Daarnaast onderzoekt Sneller hoe het beeld dat beide meisjes van hun sekse hadden gevormd/beïnvloed werd door wat ze lazen. Virginia Woolf schrijft daar op 15-jarige leeftijd vrijwel niet daarover, haar 'room of one's own'-gedachte is kennelijk van later. Tegelijkertijd herpositioneert Anne een boek over jonge meisjes naar 'de jeugd van tegenwoordig' en maakt dat werk dus genderneutraal.
En als je dan eenmaal volwassen bent geworden, verlang je dan terug naar het kindzijn of kijk je met ‘weemoed’ terug op je kindertijd? Het feit dat er tegenwoordig steeds meer proza en poëzie voor zowel jeugdigen als volwassenen wordt geschreven, de zgn. ‘overbruggings’- of ‘cross-over’ werken, en hoe die beide groepen lezers op een andere manier deze werken beleven maar door ze samen te beleven elkaar kunnen bereiken/begrijpen is het onderwerp van de bijdrage van Irena Barbara Kalla.
Een geheel andere invalshoek biedt de bijdrage van Pawel Zajas. Hij onderzoekt wat de invloed is van de boeken die aan het begin van de 20e eeuw verschenen over het wel en wee van immigranten in Zuid-Afrika, veelal geschreven voor de jeugd, op latere Nederlandse en Poolse emigranten daarnaartoe. Met andere woorden: welke beelden nestelen zich in je hoofd als je als jong ere dit soort boeken leest? Welke honger naar het leven dat daarin beschreven wordt, wordt gewekt? Ik moest gelijk denken aan de boeken van Laura Wilder (Kleine Huis-serie). Die heb ik verslonden als meisje, en o, wat verlangde ik ernaar te leven zoals Laura dat deed.
Als een soort uitsmijter is kinderboekenschrijfster Anne Provoost gevraagd haar visie op waar het heen zou moeten met de kinderliteratuur uiteen te zetten. Zij pleit voor het loslaten van het ‘en ze leefden nog lang en gelukkig’ en neemt zich voor dit uit te gaan proberen in een verhaal dat ze voor de zevende verjaardag van haar zoontje schrijven zal. Nou, ik wens haar veel geluk bij het geruststellen van het kind nadien…
Probleem met een bundel als deze is dat als je de werken waarover de verschillende bijdragen gaan niet hebt gelezen, je deze vaak niet goed kan duiden. Ik heb daarom een aantal ervan niet besproken. Niet omdat ze slecht waren, maar omdat ik ze niet goed kon duiden omdat ik de 'primaire bronnen' niet ken. En natuurlijk zitten er ook bijdragen tussen die mij persoonlijk niet zoveel doen zoals die van Ewa Dynarowicz over de volwassenwording van de Zuid-Afrikaanse maatschappij na het afschaffen van de apartheid in 1994.
Op het redactiewerk valt het nodige aan te merken. De eerste helft van de inleiding geeft een opsomming van theorieën over volwassenwording zonder kop of staart, zonder keuze waar de schrijvers nou voor gaan: welke theorie hangen zij aan? Geen betoog zeg maar, het leidt allemaal nergens toe. De tweede helft van de inleiding wordt gevormd door een beschrijving van _alle_ bijdragen, waarbij de redacteurs zich blijkbaar ten doel gesteld hadden om aan elk van de bijdragen ten minste één alinea te besteden. Van een hoog ‘en toen, en toen, en toen’-gehalte. Puur broddelwerk.
Maar laat ik vooral nog een compliment geven aan de prachtige ‘prenten’ die tussen de verschillende bijdragen zijn opgenomen. Zij zijn het werk van Agnieszka Borucka-Foks.
Stijn Vanclooster geeft eigenlijk het beste de waarde van een boek als dit weer: “De werking van literatuur ligt in de tekst zelf, niet in de theorie nadien. Een theorie kan veel wijsheid bevatten, maar ze is altijd te laat. Een theorie kan zich altijd laten illustreren door een literaire tekst, maar niet omgekeerd: literatuur zegt altijd méér, is méér waar. Een theorie kan veelomvattend zijn, maar is altijd eenduidig. Je kunt haar vatten, en ze is daardoor reproduceerbaar. Tegelijk houdt ze ooit op. Een goede literaire tekst gaat voorop en blijft duren nadien: hij geldt vele jaren na zijn ontstaan en blijft zijn uitstraling behouden, ook als een theoretisch paradigma alwaar is ingewisseld voor een nieuw.” En zo is het wachten op een volgend boek met nieuwe theorieën over volwassenwording bij (wellicht) dezelfde literaire teksten.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten